Vandaag alweer het zevende en laatste interview in deze reeks, nu met Ron Colin, geestelijk verzorger in een justitiële inrichting.

Wat inspireert je in je werk?
 “Het geloof dat de mens ondanks alles wat hij meemaakt en doet in zijn diepste wezen goed en waardevol is.
In het bijbelse scheppingsverhaal wordt de mens gepresenteerd als beeld en gelijkenis van God.
Dat geeft aan elk mens een bijzondere waardigheid, en dat gelovige besef is voor mij het fundament van waaruit ik dit werk doe.
Wij hebben allemaal onze goede en slechte kanten.
Eenieder kan struikelen in het leven, een misdaad begaan, om wat voor reden dan ook.
Een misstap kan je in de gevangenis doen belanden.
Hoe kun je, ondanks de schuld die je dan dragen moet, jezelf toch zien als een waardig mens, dat je toch kunt voelen: ik mag als mens er zijn?
Dat is voor veel gedetineerden een zoektocht. Ik hoop ze op die tocht te kunnen bijstaan.”

Is er soberheid in je werk?
“Sober in de betekenis van bescheidenheid, je niet méér voelen, niet méér zijn dan de ander. Ik maak fouten in mijn leven. De mensen die gevangen zitten hebben ook een fout gemaakt en die fout bepaalt nu hun leven. Dat wil zeggen: zij hebben er geen zeggenschap meer over, want ze zitten gevangen, als straf. En ook naderhand zal dit invloed hebben op hun zelfbeeld en op de levensweg die ze moeten gaan. Maar nu komt mijn fundament weer om de hoek kijken: ik ben in wezen niet meer dan zij.”

Speelt solidariteit een rol in je werk?
“Solidariteit is verbonden zijn met anderen. Ik werk vanuit die verbondenheid. Als ik met een gedetineerde praat, zitten we spreekwoordelijk naast en niet tegenover elkaar. Samen zoeken we naar antwoorden op vragen als waar hoopte je op in je leven, waar ben je in teleurgesteld, wat is er misgegaan, hoe kun je verder? Je probeert ze te helpen met het omgaan met het verleden, hun huidige situatie en de toekomst. Je hoopt ze mee te geven dat zij meer zijn dan de daad die hem of haar met justitie in aanraking deed komen, dat ze ook een andere, goede kant hebben waarmee ze straks verder kunnen in hun leven. Dat ze bijvoorbeeld een fijne partner, vader of moeder kunnen zijn, ook al zien ze hun kinderen en geliefden nu weinig of niet, vanwege hun detentie. Die brug probeer ik, samen met hen, voor ze te slaan. Dat is belangrijk omdat de meesten uiteindelijk terugkeren in de maatschappij en niemand wil dat ze weer hier binnenkomen.”